De Hongertocht

Verteld door Jan Ponne

Januari, 1945

Op 17 September 1944 werd er vanuit London opdracht gegeven voor een spoorwegstaking in Nederland. Als strafmaatregel verboden de Duitsers alle voedsel transporten. Begin Oktober was het rantsoen in het westen van het land  per persoon, per week, 1 kilo aardappelen en 1 brood van zeer slechte kwaliteit; een honger rantsoen zoals men dat noemde. Wij woonden in Den Haag, één van de slechtste gedeelten van Nederland nadat de Duitsers alle voedsel transporten hadden geblokkeerd. De toestand werd zeer kritiek voor ons.

Vader (Sjoerd Ponne) kende een verhuizer, een zekere van Westen, die wel eens kaas voor de Duitsers moest halen uit Friesland. Hij beloofde vader dat bij de eerst volgende rit, moeder ( Aukje de Wind- Ponne) mijn broer Anton en ik mee mochten.  Moeder had wat eten opgespaard, onderandere een kwart van een Edammer kaasje. Ook zou vader alle bonkaarten houden, zoadat hij die kon gebruiken als er nog wat te koop was.

Vailliantlaan

Vailiantlaan in Den Haag uit de fotocollectie van Dick Gilijmse.

Vader was steeds gaan informeren bij van Westen en eindeljk ging het gebeuren.  ‘S middags gingen wij op weg naar de Vailliantlaan in Den Haag. De verhuiswagen stond langs het trottoir geparkeerd, en de mannen waren met de hout gas generator bezig die op twee wielen achter de wagen was gekoppeld.  Mijn moeder (Aukje de Wind-Ponne), broer (Anton Ynze Ponne), en ik werden snel in de wagen geloosd, zodat niemand er erg in had.  Binnen stonden lange banken langs de wanden en stapels verhuisdekens erop.  Maar ook zaten er moeders met kinderen en mannen verkleed als vrouwen, die dus moesten vluchten.  We zaten al een uur binnen, terwijl de mannen nog steeds aan het sleutelen waren met de generator en de banden.  Maar het ging niet over rozen, en de wagen reed hoestend naar een garage voor assistentie.  Ook daar werd weer tijden gesleuteld.  Het eind van het liedje was: “Beste mensen, we krijgen het nu niet voorelkaar, maar morgen gaan we echt, dus ga naar huis en kom morgen middag terug “. Verschillende mensen barsten in huilen uit, ze hadden geen onderdak meer, of de huur opgezegd en meer van deze ellende.  Het was pikke donker toen we thuis kwamen.  We belde aan en vader deed open.  Hij schrok zich een ongeluk, hij dacht dat we al een heel eind op weg waren.  Toen we in het kamertje kwamen bij het kacheltje, lag op tafel nog maar een klein stukje kaas, waarop moeder zei: “man-man..hoe kan je dat nu doen ? ” Vader stamelde, “ Ik wilde nog eens een keer lekker eten”.

De volgende dag kropen we weer in de wagen en iedereen was weer present.  Sommige hadden in de koude wagen geslapen, omdat ze geen andere mogelijkheden hadden. De heer van Westen legde nog even de plannen uit.  Er waren onderduikers bij, die zich als vrouw verkleed hadden met hoofddoekjes en rokken aan.  Het grootste probleem was de zwaar bewaakte Ijzellinie bij Zwolle, en bij controle moesten de moeders de kinderen knijpen zodat ze zouden gaan huilen. Dat zou de moffen wat milder maken.  De gammele wagen werd gestart, en de hongertocht werd werkelijkheid. We waren al gauw de stad uit en alles ging wonder boven wonder goed.  Soms moest er gestopt worden om nieuwe hout blokjes in de generator to doen, het was erg koud en donker in de wagen.  Maar er waren gelukkig dekens genoeg end zo reden we door de donkere nacht.  Verkeer was er praktisch niet tot dat we voor Zwolle bij wat bebossing stopte voor nieuw brandstof voor de generator, en van Westen opende de deuren en zei als er mensen zijn die gebruik willen maken van het toilet, dan kan dat hier bij de bosjes.  Straks krijgen we dus controle van de Duitsers.

Hij inspecteerde of de vermommingen en dergelijke oke waren en toen gingen we verder.  Het was doodstil voor het komende kritieke gedeelte van de reis.  Na een poosje stopte de wagen, en je hoorde de Duitse soldaten met van Westing praten.  De papieren van doorgang werden bekeken, en toen moesten zij in de wagen kijken.  Van Westen zei dat er allemaal vrouwen en kinderen in zaten die naar familie gingen.  De grendels werden weggeschoven, en een zak lantaarn scheen door de geopende deuren.  Een gekrijs van de kinderen barste los.  De Duitser die de leiding had zei “ fahren sie mar”. De deuren gingen weer dicht en we reden weer verder de nacht in .  Bij Steenwijk werden we nog een keer aangehouden, maar ze controleerden de wagen niet, en later stopten we in Friesland.  De deuren gingen weer open, een applaus brak los en tranen blonken in de ogen.  Van Westen zei dat het gelukkig goed was gegaan met alles, en dat we nu eerst naar Leeuwarden gingen.  De stemming was nu totaal veranderd, en idereen vertelde de verhalen van ontbering en verdriet.  Inmiddels was  het weer licht buiten en in Leeuwarden aangekomen gingen er al mensen na een ontroerend afscheid naar hun bestemming.  Wij hadden een uurtje de tijd, want er moesten papieren en banden geregeld worden door  Van Westen, dus liepen wij de stad een beetje door om de benen te strekken, maar ook hier was het erg koud.   We gingen weer terug in de wagen en reden later verder naar het eindpunt Blija, en na ongeveer een uur reden we een boeren erf op.  De boer had ons waarschijnlijk al verwacht.  Er was in de grote keuken genoeg zitplaatsen, en we werden onthaald op warme melk en brood met schijven worst.  O wat smaakte dat lekker, maar ik kreeg maag krampen, die ik al meer had, en ik moest op een holletje naar de poepdoos.  Ik kon het eten niet verdragen, dit was een waarschuwing voor iedereen, om niet te snel van start te gaan met een uitgemergeld lichaam.  Mijn moeder had een hooikistje meegenomen, met goed vinden van de heer Van Westen, en werd door moeder gevuld bij de boer met aardappelen, kaas, worst en ik weet niet wat nog meer.  Het slot ging er op, en het ging weer mee terug naar Den Haag als de wagen volgeladen was met kaas voor de Duitsers.  Dagen later heeft vader het kistje achter op de fiets thuis gekregen.  Later bleek dat dit de laatste rit was geweest met de verhuiswagen.  Vanaf de boerderij ging iedereen na afscheid zijn eigen weg naar hun eindbestemming.  Iedereen was blij om weer adem te kunnen halen.  En toen liepen wij op de weg naar het volgende dorp Holwerd, en dan moesten we zien het wad over te steken naar Ameland.

Onderweg passeerde een paard en wagen, we konden een eind meerijden.  Toen we weer te voet verder gingen, zagen we de bergen aardappelen op de boeren erfen liggen. Toen kreeg moeder het te kwaad, en huilde… “Moet je toch eens zien, terwijl in Holland de mensen dood gaan van de honger”.

Een man op een fiets stapte af en hij vroeg wat er aan de hand was.  Moeder vertelde van onze vlucht en onze eindbestemming. Hij zei :” Ik zal jullie helpen. Ik ben van het ondergronds verzet, kom maar mee !”  Hij bracht ons naar een tehuis van oudenvandagen, en sprak met de directrice, die ons naar een kamertje bracht waar we eten kregen, en ook die nacht konden we daar slapen.  En zo kwamen we weer wat op verhaal.  Later kwam de man weer even bij ons, en hij vertelde dat alles geregeld was, en zei: “Morgen ochtend vroeg komt iemand met paard en wagen jullie ophalen, en brengt jullie naar de steiger in Holwerd, waar het vrachtschip van de gebroeders  Bruin op het ogenblik ligt met vrachtgoed voor Ameland “.  Voor de Duitsers zijn jullie de vrouw en de kinderen van de schipper.  Moeder bedankte de man en vroeg of ze misschien iets kon betalen voor alle moeite.  “Nee.”  zei de man, “We zijn er om te helpen.”

Na de nacht lekker warm geslapen te hebben zaten we na het ontbijt zoals afgesproken vroeg op de paardekar en toerde met kragen op door de kou naar de stijger.  Tot onze verbazing was er nog geen Duitser te zien zo vroeg.  Schipper de Bruin kende mijn moeder goed, hij woonde vlak bij Oma en Opa de Wind.  We gingen vlug in de kajuit want het was zaak dat niemand ons zag.  We moesten nog een uurtje wachten want het was nog eb, maar de vloed kwam al op; het was stil op het wad, en je rook de bekende zoete lucht en hoorde meeuwen en de scholeksters.  Later zagen we de Duitsers komen in een auto, om iedereen zijn ausweis te inspecteren, die naar het eiland ging met de postboot “Waddenzee”.  Vreemden mochten er niet komen.  Later begreep niemand, ook de Duitsers niet, hoe we het hadden geklaard op het eiland te komen.  Het was onmogelijk voor iedereen die er niet thuis hoorde.  Toen het water hoog genoeg was tuften we rustig het wad over.  Er was dus geen Duitser die onze boot controleerde, ze waren het wel gewend dat die vracht boot daar vaarde met spul voor het eiland.  Moeder maakte koffie (surogaat) en werkte de afwas weg die er nog stond, zodat het allemaal weer netjes was.  Anton en ik gluurden door de patrijspoortjes naar buiten, maar er was niet veel te zien door vaargeulen en slikbanken.  In de middag lagen we aan bij het steigertje aan de Ballumerbocht.  Nu kwam voor ons de laatste hindernis van de barre tocht.  We bleven nog in het schip weg gedoken, terwijl de schippers wat rommelde op de steiger.  Achter de waddendijk was een wachtpost van de Duitsers.

De schippers wisten dat de soldaat om een uur of één een uiltje knapte, dus keken zij geregeld (zonder aandacht te trekken) over de dijk, of de wacht al was verdwenen. Toen het zo ver was gaf de schipper een teken, en wij klommen vlug van boord, en deden onze schoenen uit (zoals afgesproken) en slopen op sokken langs de wacht keet. Toen we na ongeveer 300 meter op de hoofdweg waren deden we onze schoenen weer aan …wat waren wij blij om weer op Ameland te zijn !

De hongertocht was volbracht.  Onze bagage zou later door de schippers thuis gebracht worden.  Op onze wandeling van de Ballumer bocht naar Hollum, stopte vaak een voorbij gaande fietser en moeder vertelde van de ellende in het westen. De Amelanders waren zeer ontdaan van ons, en onze ervaringen.  Voordat wij in het dorp Hollum ariveerden wist iedereen dat we er aankwamen.  Het laatste stuk reden we weer met een boerekar mee, die stopte voor Opa en Oma (Ijnze de Wind en Antje de Boer) huisje in Hollum,  waar ze ons al verwachten.

Huisje blog  Het huis op Johan Wilhelm Burgerstraat 5 in Hollum.

Men had ook hun ingelicht dat we er aankwamen. Het weerzien van de ouders en grootouders was natuurlijk geweldig, we hadden veel te vertellen de eerste dagen, maar er tussendoor werd er steeds op de deur geklopt, afgeroepen  “voluk”, en zette dan wat eetwaren op de vloer.  Melk, boter, kaas, meel, graan, aardappelen, vlees, enz. enz.  En dat ging dagen door, en men wilde ons zien en spreken en dingen vragen, want iedereen had wel familie wonen aan de wal.  Ze waren erg geschrokken van ons.  Zo mager als we waren, maar dat werd gauw beter, ook ging ik met mijn been in het zee water voor een grote zweer (ontstaan door de honger), maar het duurde een hele tijd voor dat het was verdwenen.  Maar een lidteken zou voor de rest van mijn leven zichtbaar blijven.  Een heleboel mensen wilden hun familie ook op het eiland hebben, en zo kwam de burgemeester te weten, dat wij illegaal op Ameland waren gekomen.  Maar aangezien hij een landverrader (N.S.B) was, lichte hij de commandant van het eiland in.  De Duitser was witheet.  Moeder moest bij de burgemeester komen, en hij zei dat de commandant wilde dat de moeder van  het eiland vertrok, maar de kinderen konden blijven.  De Dokter werd ingeschakeld,  en die zei tegen de commandant dat de kinderen de moeder hard nodig hadden, en met een glas schnaps werd overeen gekomen dat moeder mocht blijven, en zo was ook dit gelukkig opgelost.  Toen kwam er een bericht dat de Duitsers toestemming hadden gegeven om kinderen van de grote steden naar Ameland te verschippen over het Ijselmeer.  Mensen die een kind wilde onderbrengen konden zich opgeven.  Er werd bij ons belsoten dat er nog wel een kind bij kon.  Toen de boot met kinderen arriveerde, bleek dat er twee nichtjes van ons bij waren:  Annie en Greetje, kinderen van Willem de Wind (Tuindrop Oostzaan), een broer van moeder.  Dus kwamen zij ook bij hun opa en oma wonen. De organisatoren begrepen dat er nu wel genoeg kinderen in het huisje verbleven en later ging Greet wonen in de bakkerij van Piet de Boer, een broer van Oma, de  dochters van Piet, An en Aukje de Boer werkten in de bakkerswinkel en wilden Greet wel verzorgen, maar ze was natuurlijk vaak bij ons.

Bakerij Piet de Boer

Het pand in Hollum van de voormalige bakkerij van Piet de Boer.

Wij dachten in die tijd vaak, hoe vader het zou maken.  Af en toe kreeg moeder een brief, die was dan weken onderweg geweest, ook hoorden we van de situatie die steeds erger werd, om dat de Duitsers zware verliezen leden, en Duitsland constant gebombardeerd werd.

We beseften later dat onze  hongertocht door Gods hand was gezegend.  Een gammele verhuiswagen, die zijn laatste rit zonder verdere makken heen en terug volbracht, en dat de strenge controle bij de Ijsellinie (zoals bekent) geen problemen gaf.  Dat als het ware een man van het ondergrond verzet gestuurd werd om ons te helpen, en dat de buurtschipper precies op tijd voor ons aanwezig waren, en vertrokken zonder controlle van de weermacht, en dat het aanwezig zijn op het eiland uiteindellijk goed gekeurd werd, ondanks de strenge maatregelen.  Wij zijn zeer dankbaar hier voor.  Het laatste gedeelte van de Oorlog op Ameland, was dus een groot geschenk van de Hemel, waarschijnlijk hadden we het er niet levend afgebracht.

Na de oorlog zijn we weer teruggekeerd naar Den Haag.

Plaats een reactie